Het kan zo mooi zijn. De grijs genevelde bomen, bewegende wolken die zich samenpakken om aangeraakt te worden, het wisselende licht na een zoveelste korte bui, glijdend over de glooiende akkers. Groenbemesters, hier en daar wat bloeiend koolzaad, jong graan dat zich een weg baant naar het licht. Een knorrende tractor uit het jaar 0, met een even oude boer die hier en daar wat opraapt van zijn erf. O wonderschoon Picardie, waar je wandelt alsof je de enige aardbewoner bent. Totdat je op de meest vreemde afgelegen plekken zwerfvuil tegenkomt. Alleen het bordje ‘stort hier’ ontbreekt nog.
Drie grote herten rennen plotseling links van ons over de heuvel, rechts van ons drijven mannen in groene pakken met geweren hun buit, bijgestaan door kwijlende honden die bloeddorstig ogen. In de greppel ligt een konijn, plat op haar buik, ze drukt zich nog platter en blijft onbeweeglijk: ‘Nee je ziet me niet’.
Een fazant loopt parmantig rond vlakbij een erf, ‘mag ik hier wonen, tijdelijk, totdat die knallende groene mannetjes weer in hun met modder besmeurde 4wheels zitten met de buit binnen’.
Eten ze die herten, konijnen, kwartels en fazanten allemaal op met kerst? Of is het jachtseizoen een macho sport, effe lekker knallen en jezelf op de borst slaan. O, lekker buiten in de natuur, stoere jongens, ferme knapen, kunnen ze wel, met z’n allen en een meute drijfhonden tegen dieren die zich niet kunnen verdedigen?