Als ik nu naar buiten kijk, zie ik de lucht met daaronder, rechts een stuk van mijn kas, links daarvan een stukje van mijn kruidentuin met in het midden een gele geurende roos, daarachter klimt de wilde wingerd, nu bijna op zijn gloedvolle oogverblindende hoogtepunt, de rankende hopbelletjes en bonte klimop. Omkaderd links en rechts door twee uit de kluiten gewassen coniferen. Ik ben gelukkig hier.
Straks kijk ik uit op het water, de Maas strekt voor me uit, schepen die voorbij komen. Beweging. Rechtsonder me een restaurant opgebouwd uit containers, met een terras naar het water, waar je lekker kunt chillen op houten loungebanken. Er staat een geel dafje op de parkeerplaats. Er is geen muziek, wat een weldadigheid. Hier kom je om te eten en te genieten van je gezelschap. Het is er eenvoudig, clean, opgeruimd en het eten is goed, met aandacht bereid. Straks woon ik even weer net als vroeger met meerdere mensen, delen, de keuken, de badkamer, het toilet. Ik ben benieuwd.
Hiervoor woonde ik aan de snelweg, ook beweging, andere beweging. De spiegelkast in de slaapkamer verfoeide ik. Helemaal niet fengshui, slecht voor je liefdesleven. Plaats een spiegel boven je eettafel en de rijkdom zal je toekomen. De vibraties van de auto’s de hele dag, het water in de glazen op tafel is altijd in beroering. het kan nooit goed zijn voor een mens. Zeker niet voor een gevoelig mens. Ik zoek rust, mijn lichaam wil rust, van binnen ruist het. De Tibetanen doen hun werk. Op naar de zesentwintig.
Op mijn uitvaart wil ik dat het feest is. Dat er geluid wordt gemaakt, gehuild, geschreeuwd, gezongen, muziek gemaakt, gelachen, gespeeld, gedanst, gedronken, gegeten, ruzie gemaakt, omhelsd, gezoend, getroost, gehugd, gepraat, geluisterd, dat er een moment stilte is, gedankt, de natuur omarmd. Dat er water gesprenkeld, wierook gebrand, stenen gesjouwd, aarde omwoeld, boom geveld en metaal gedragen wordt. Net zoals ik leef.