Kastanjes rapen, van die mooie glanzende net gevallen verse bolletjes, ha herfst. Binnen veranderen ze al snel in doffe ingeklonken knolletjes, maar het plezier is het rapen. De kastanje in je hand voelen, warm laten worden, verzamelen en in een schaaltje leggen waar ze enkele uren mooi liggen te wezen. Hetzelfde geldt voor gekleurde blaadjes, die ik op raap, bewonder, rangschik en mee naar huis draag. Steentjes, eikels, dennenappels, valappeltjes, ….
Ik spring en pak de tak en schud totdat met doffe ploffen kastanjes uit hun bolster op de grond landen. Tamme kastanjes om te poffen. Het ruikt lekker buiten in het bos, naar paddestoelen, naar vochtige aarde. De maïs op het veld is net binnen gehaald, korte stompjes staan nog te wachten om geploegd te worden. De weg is modderig, nat, mijn rode gymschoenen zitten onder de spetters. In het natte gras loop ik de smurrie er af. Bij de auto veeg ik de modder van mijn schoenen.
En toen begon het te regenen. Al het gekleurde blad laat los, grote bergen blad door de wind verzameld. Ik stap door de bladeren, schop ze weg. De tijd tikt door. De regen valt. Duwen tegen de wind, tegen de regen tegen de bladeren. Stevig stappen en het lijf voelen, warm en tintelend. Binnen blosjes voelen op mijn wangen. Rozig op de bank zitten en weer opspringen en zoeken naar actie. Onrust woont in mij, komt het door de wind, het veranderen van het seizoen, door de gedachten, de herinneringen, spoken van vroeger.
Ik loop naar buiten snuif lucht op. Hier in het noorden van het land ruikt het anders dan in Rotterdam, frisser, schoner, alsof er meer zuurstof zit in de lucht. Het is stil hier. Heerlijk stil en ’s nachts aardedonker. De hond rent rondjes om me heen wil me verleiden om te spelen. Ik zoek een tak en gooi die naar haar toe, ze aarzelt geen moment, rent, pakt de stok, komt kwispelend naar me toe gerend, maar de stok terug geven doet ze niet. Afpakken lukt niet, de enige truc die werkt is een andere stok halen en haar in verwarring brengen zodat ze een moment haar buit vergeet en voor de nieuwe trofee gaat. Het helpt, ik wordt lichter, ik speel.
Binnen snuffelt de poes aan me, loopt om me heen, springt op tafel en vervolgens op mijn schouder, ze duwt haar neus in mijn hals, geeft kopjes, net als Johanna een foto wil maken, springt ze weer op tafel. Wat een liefde. We zitten voor de houtkachel, de kat opgerold in een stoel, de hond gerieflijk op zijn grote kussen, snuit onder de gordijnen af en toe een grom, een droom die voorbijschiet.
Mijn hoofd gonst. Gedachten. Afscheid nemen, doorgaan, loslaten. Navelstreng doorknippen. Hoe lang is een mens bezig met op eigen benen gaan staan, eigen leven leiden, niet naar de pijpen van een ander dansen, zich niet laten intimideren, commanderen, inpakken, van de wijs brengen, manipuleren. Het is herfst, het wordt winter, tijd van inkeer, van bezinning, tijd voor retraite.
Van binnen ontdooit langzaam, traan na traan het hart, dat wat op slot zat gaat langzaam open, tergend langzaam, het laat zich niet dwingen het kiest zijn eigen tempo en het huilt en het vraagt om warmte, zachtheid, begrip en tederheid. Van mij van wie anders? Het helpt, de wereld om mij heen die begripvol haar warme deken om me heen legt en alles wat schuurt en mijn energie laat weglekken laat ik links liggen. Van buiten schijnt de zon, opgewekt, naar binnen. Een andere wereld hard en meedogenloos komt ook binnen, het geweld in de wereld, de aanslagen, oorlog, misdaden, armoede, honger. Er is de werkelijke wereld de feiten, er is de illusie die we scheppen, de gedachten. Er is het zoeken en er is steeds meer zijn. Er komt vertrouwen.