Mijn moeder in de tuin, zit zichtbaar te genieten. Haar tuin. Weet ze nog waar ze is? Ze zegt van wel, maar vraagt gaandeweg heb je ook een wc hier? Die gebruikte ze niet meer toen de gang ernaartoe verstopt raakte. Ik help haar naar binnen. De rolstoel past net. Die wip ik over de drempels.
We eten soep en salade dat gaat er goed in. De sterke koffie krijgt een scheut water anders moeten er wel vijf scheppen suiker om het bittere te verbloemen.
Ze praat over haar ziekenhuisopname, alweer een aantal jaren geleden, maar voor haar kennelijk als de dag van gisteren. Ze had ademnood zegt ze en ze demonstreert hoe dat ging. ‘Totdat het weer rustig werd’, zegt ze. ‘Ik heb het overleefd en het gaat elke dag een beetje beter’. Dat zeggen als je 91 bent, zegt wel wat.
Ik haal je op, ik neem je mee, zolang het kan. En dat je soms wat dingen gaat herhalen en ik niet weet met welk stukje persoonlijkheid ik praat, je soms de weg kwijt bent, maar elke keer terug in het moment de vogels hoort en de bomen en de bloemen en je zingt en we samen zingen, zolang het duurt.
Dat mijn wens om op reis te gaan gestaag groeit en ik daar gehoor aan wil geven staat in schril contrast met haar wens. ‘Wanneer kom je weer?’ Het is nieuw, die vraag.
©24 juli 2024 ANW