Mijn oma had een vriendin in Hattem, tante Zus. Een statige oude dame met lange rokken, een camee op haar borst gespeld, haar lange grijze haren in een knot op haar hoofd en een diep donkere warme stem. Daarmee betoverde ze mij. Als ik het tuinhek opende hoorde ik haar stem boven de pianoklanken uit. Warm, zuiver, binnenkomen in mijn borst. En ik sloop stilletjes naar binnen om te kijken hoe ze achter haar vleugel de ruimte vulde met haar persoonlijkheid. Ik mocht op de vleugel spelen als ik eerst mijn handen waste en het kleedje netjes opvouwde dat de toetsen beschermde. Ze leende me boeken en ik leerde zowaar noten spelen. De vleugel stond in de achterkamer met uitzicht over de tuin. Grote crapauds voor de open haard, een kerkkandelaar een wand vol boeken, een speelgoedkast, een kunstwerk in een kastje met een kunstig geknipte voorstelling, een Indonesisch beeld bij het raam en ouderwetse planten….De enorme tuin om het huis met twee vijvers, een voor de kikkers en voor ons om in pootje te baden en de andere omzoomd met rododendrons. Een kas naast het huis, een kelder. Een keuken met granieten aanrecht en echte houten kastjes waar ik nog steeds naar op zoek ben, met ernaast een bijkeuken vol ingemaakte groenten, jam en sap. Het kantoor van haar man was verboden terrein voor ons. De eetkamer gevuld met een grote tafel. Thee zetten was een ritueel. Haar theepot van gegraveerd metaal stond in een theemuts. De losse thee, lapsang souchong, deed ze in een thee-ei, de thee trok vervolgens vijf minuten en werd dan uitgeschonken. Niet eerder niet later, in een ragfijn porseleinen kopje. Die ze uit een van de vitrine kasten haalde. Naast de wandklok met zo’n slinger die geweldig klinkt. In de hoeken stonden vierkante stoeltjes. Amanda de roodbruine eekhoorn had ze getemd, de eekhoorn at uit haar hand en zat op haar schouder. Ik bouwde kabouterhuisjes langs de paadjes onder het mos en was ervan overtuigd dat ze er ook echt woonden, want als we weer kwamen zag alles er anders uit, kijk ze zijn geweest, ze hebben de inrichting veranderd. Bij de ingang was een rozentuin met in het midden van de vier vakken een zonnewijzer. In het bos stond een grote ouderwetse slijpsteen. Hier rolden de verhalen vanzelf, hier sloeg mijn fantasie op hol. Het kamertje op de bovenverdieping waar wij sliepen kraakte van alle kanten naargeestig. De badkuip vulde zich met gelig water uit de boiler. Haar kamer aan de achterkant was prachtig met zo’n groot houten ledikant en linnenkasten. In de voorkamer boven sliep mijn oma als ze op bezoek was. De houten tussen kamer met twee ingebouwde bedden was voor ons, de kinderen. Ik wilde zijn zoals zij. Haar rust, haar gebaren, haar stem, haar huis, haar rituelen, haar tuin, haar eekhoorn, alles vond ik prachtig, zoog ik op en bewaarde ik in mijn hart. De geur van oud, de klanken van weleer, ze omringt mij als een warme deken van herinnering.