Er heerst een stilzwijgend verlangen aan de voet van de bron,
om midden in de stad te zwemmen in het park,
te schreeuwen in de kerk en uitbundig te zingen.
Omdat ik de stilte wil doorbreken, maar ik durf-nog-niet.
Dus ik schrijf nog maar een wijsje of ik zing een rapsodie.
En toch zal ik eens een keertje,
als de zon schijnt en de lucht zo blauw als de zee kan zijn,
mijn bek opentrekken, zwaaien naar de vogels,
dansen op straat, lachen om de wereld en
nooit meer huilen om mijn zelf voortgebrachte verdriet.
Misschien moet ik me nog lang pijnlijk gekwetst voelen
omdat alles om jezelf draait.
Ik kan lachen als ik dat wil, of huilen,
als een computer, geprogrammeerd.
Zonneschijn, regenbui, marionet van de maatschappij.
Zinloos
en morgen, ach, dan trek ik aan de touwtjes
en speel hopeloos geval.